De uitstoot van fijnstof terugdringen staat hoog op de agenda, ook als het gaat om vleeskuikenstallen. Toch is het uiteindelijk de pluimveehouder die hiervoor de nek moet uitsteken, via de aanschaf van dure, technische middelen en de vaak ingrijpende implementatie daarvan. Daarom onderzocht Luuk Vissers van WUR hoe groot de bereidheid onder deze ondernemers precies is en welke factoren een rol spelen in hun investeringskeuzes. Nog voor de officiële publicatie van zijn conclusies deelde hij met de Pluimveekrant alvast een aantal veelzeggende uitkomsten én een duidelijke richting die de overheid zou kunnen kiezen om de drempel voor het toepassen van deze reducerende maatregelen te verlagen.
Samen met twee collega-onderzoekers van Wageningen Universiteit analyseerde Luuk Vissers het afgelopen jaar de voorkeuren van Nederlandse vleeskuikenhouders bij de aanschaf van technieken om de fijnstof in hun stallen terug te dringen. Hiervoor maakte hij gebruik van een online enquête waarin steeds drie concrete investeringsopties werden voorgelegd, inclusief de optie niet te investeren. Een pluriforme groep vleeskuikenhouders gaf gedetailleerde antwoorden, waarin Vissers een aantal belangrijke tendensen ziet.
“In de eerste plaats spreekt uit ons onderzoek de enorme terughoudendheid van deze ondernemers om te investeren in fijnstof reducerende technieken. Dit hangt samen met de groeiende onzekerheid waarmee vleeskuikenhouders, net als andere pluimveehouders en andere agrariërs, te maken hebben”, legt de onderzoeker uit. Vissers vult aan: “We zien bijvoorbeeld dat slechts 34 procent van de pluimveehouders boven de vijftig jaar die meewerkten aan onze enquête kon aangeven zeker te zijn van bedrijfsopvolging. Dit is veertig procent van het totaal aantal respondenten. Dergelijke factoren van onzekerheid in combinatie met frequente veranderingen in overheidsbeleid, maken dit soort langetermijninvesteringen uiteraard lastig.”
In lijn hiermee zien de onderzoekers dat de schaal van het bedrijf sterk samenhangt met de grootte van de investering waartoe men bereid is; bedrijven met meer dan 60.000 dieren bleken veel eerder geneigd tot de grotere investering. Dit betekent dat alleen deze grote spelers technieken als luchtconditionering overwegen, waarmee een reductie van rond de tachtig procent te realiseren is. “Er zit echter een venijnig addertje onder het gras. Want de welwillendheid om überhaupt te investeren in het terugdringen van fijnstof moet juist weer bij de kleinere bedrijven worden gezocht”, vult Vissers aan. Hij vervolgt: “Dat wil zeggen dat de reële aanschaf eerder hier te verwachten is. Op die manier komen duurdere technieken die efficiënter zijn praktisch weinig voor, en zullen zij – als onze prognose klopt – ook vrij zeldzaam blijven”.
Vissers onderstreept de tegenstelling nogmaals: “De hoop is voornamelijk op deze kleinere spelers gevestigd, terwijl zij waarschijnlijk minder financiële ruimte hebben om te investeren in deze technieken. Deze kleinschaligere vleeskuikenondernemers gaven dan ook aan een voorkeur te hebben voor investeringen in ionisatietechnieken. Dit soort methodes zijn echter een stuk minder effectief dan een luchtconditioneringsunit; positieve ionisatie via koolstofborstels levert zo’n 31 procent reductie op en met negatieve ionisatie via coronadraden realiseer je over het algemeen rond de 52 procent afname van fijnstofemissies.”
Fijnstofprobleem
Voor Vissers is het dan ook duidelijk: “Willen we het fijnstofprobleem serieus nemen, dan moeten we in de eerste plaats de groeiende onzekerheid waarmee deze ondernemers kampen zien weg te nemen.” De onderzoeker constateert niet alleen een gebrek aan financiële ruimte dat bij kleinere pluimveehouders een rol speelt. Hij plaatst het tegelijkertijd in een bredere, conservatieve tendens, waarin agrariërs – eveneens vanuit onzekerheid geneigd zijn tot ‘veiligere keuzes’. Vissers: “Ze schaffen het liefst iets aan waarmee ze vertrouwd zijn via collega’s. Zo blijft de markt onveranderd.” Vissers erkent dan ook dat er een nieuwe impuls nodig is wanneer we grotere stappen willen nemen in het terugdringen van fijnstof.
Toch is het volgens hem niet alleen de onzekerheid waarin de overheid agrariërs tegemoet kan komen. De onderzoeker ziet ook hoe iedere stimulans om extra reductie te realiseren ontbreekt: “Wanneer het gaat om dierenwelzijn worden ondernemers duidelijk gestimuleerd met een hogere opbrengst voor hun producten, maar concrete incentives voor pluimveehouders die hogere doelen stellen als het gaat om het tegengaan van fijnstof ontbreken. Het is nog altijd kwantiteit die wordt beloond, terwijl bij dit soort investeringen in kwaliteit van de leefomgeving, waarbij we allemaal gebaat zijn, impliciet verondersteld wordt dat ze gratuit zijn.”
Hoewel uit het onderzoeksrapport geen officieel beleidsadvies zal volgen, gaat Vissers zich hardmaken voor veel persaandacht, op het moment dat zijn onderzoek – hopelijk begin deze zomer – gepubliceerd wordt. Op die manier hoopt hij – indirect – alsnog de regelgeving op dit vlak te beïnvloeden. Want volgens hem ontbreekt het de meeste agrariërs niet aan welwillendheid: “De jonge agrariërs van onder de vijftig jaar die meededen aan ons onderzoek, het gaat dan om zestig procent van de respondenten, bleken – zelfs onder huidige omstandigheden – veel eerder bereid te investeren. Dit zal voor een deel samenhangen met de lange termijn die nog voor hen nog (enigszins) te overzien is. Maar wellicht zijn ze ook positiever. Ik zie hier momentum; een perfect moment om hen een extra duwtje in de rug te bieden.”
Algemene voorkeuren van vleeskuikenhouders voor fijnstof reducerende technieken
Investering in ionisatie* (31 tot 52% reductie) | Investering in luchtconditionering (80% reductie) | Niet investeren (0% reductie) | |
Totale groep respondenten | X | ||
Jonger dan 50 (60% van de respondenten) | X | X | |
Ouder dan 50 (40% van de respondenten) | X | ||
Geeft aan opvolger te hebben (34% van de 50+ groep) | X | X | |
Geeft aan geen opvolger te hebben of is hierover onzeker (66% van de 50+ groep) | X | ||
Grootschalig (60.000> dieren) | X** | X | |
Kleinschalig (60.000< dieren) | X |
**) In het algemeen hadden grootschalige vleeskuikenhouders een voorkeur om niet te investeren. Als ze investeerden, hadden ze een voorkeur voor de luchtconditioneringsunit.
Toch blijft de hoofdboodschap die voortkomt uit het onderzoek het zorgwekkende, tanende vertrouwen, en de drempels die dit opwerpt voor dit soort urgente investeringen. Dit toenemende gebrek speelt inmiddels voor de onderzoeker zelf ook een wezenlijke rol, want het aantal respondenten waarop hij tegenwoordig kan rekenen is schrikbarend laag en daalt alleen nog maar.
Voor dit onderzoek hadden de onderzoekers gerekend op twintig procent van de vijfhonderd vleeskuikenhouders die zij in dit kader hebben benaderd. Uiteindelijk moesten zij het doen met slechts drieënzestig respondenten, oftewel twaalf procent. Dit terwijl tien tot vijftien jaar geleden een respons van maar liefst dertig procent gebruikelijk was. Omdat de sector relatief klein is, kunnen de onderzoekers nog altijd uit de voeten met dit aantal. Het gaat hier tenslotte om tien procent van de Nederlandse vleeskuikensector. Bovendien was de bevraging uitgebreid. Maar het tanende vertrouwen is en blijft iets wat Vissers en zijn collega’s, en menig ander onderzoeker, zorgen baart.
Vissers en zijn collega’s merken al lange tijd dat agrariërs niet alleen terughoudend zijn met financiële investeringen; ze zijn ook steeds minder vaak bereid mee te werken aan wetenschappelijk onderzoek. Hij vermoedt dat dit alleen maar meer aan de orde zal zijn wanneer het een ‘moeilijk’ thema betreft, zoals stikstof of fijnstof, waarvoor boeren te vaak de schuld in de schoot geworpen krijgen. De onderzoekers hebben het idee dat dit agrariërs voorzichtig maakt om uitlatingen te doen. Ze zijn dan ook extra gemotiveerd hun conclusies tot ver voorbij de wetenschap onder de aandacht te brengen deze zomer. Daarvoor zullen ze onder andere persberichten en Twitter aanwenden.
De nadruk van Vissers en zijn collegae ligt dan ook niet op de technieken die in de enquête aan de orde kwamen: “Het gaat ons er vooral om de sleutelrol te onderstrepen die de vleeskuikenhouder heeft bij de reductie van fijnstof.” Vissers wil daarom expliciet benadrukken dat hij geen waardeoordeel wil geven dat doorslaggevend zou zijn voor de aanschaf van een bepaalde techniek. Hij legt uit hoe zijn onderzoek zich noodzakelijk beperkt en bijvoorbeeld niet in ogenschouw neemt of het duurdere luchtconditioneringsapparaat ook op andere fronten, zoals bijvoorbeeld qua energieverbruik (en daarmee de impact op het milieu), de beste optie is. Waar het hem om gaat is de bereidheid substantieel te investeren in het beste wat de markt te bieden heeft, wat dit uiteindelijk ook mag zijn. Want daarmee zal ook de markt veel meer gestimuleerd worden om met nieuwe oplossingen te komen. Vissers: “Het mes snijdt dan ook aan twee kanten. En daarmee kan de impact van dit onderzoek wat ons betreft exponentieel zijn.”
Voor meer informatie: luuk.vissers@wur.nl
Noot: de officiële publicatie van dit onderzoek in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Cleaner Production verwachten de onderzoekers rond juni van dit jaar.
Tekst: Pascale Bosboom
Beeld: archief Martin de Vries en WUR