Bij de voederkeuze voor leghennen spelen veel zaken een rol. Met name over de structuur is de laatste tijd discussie. Want moet dit nu heel fijn zijn, voor een goede opname of is het beter wanneer het veel grove delen bevat, zodat de maag wordt gestimuleerd en de kip wat te pikken heeft? Pluimveekrant deed rondvraag bij een aantal toonaangevende, regionale voerspecialisten.
Arjan Hoogendoorn, nutritionist bij E.J. Bos Diervoeding uit Ederveen, wil niet te veel prijs geven over het geheim achter hun voerstructuur. Toch legt hij uit waar hij voornamelijk op let:
“Homogeniteit is het belangrijkst. Je wilt niet dat de hennen achteraan de voerband alleen het fijne stof eten, van onder andere raap en het relatief zoute premix, terwijl die vooraan uitsluitend de mooie, grote maisstukken binnenkrijgen. Dit zowel voor de voederconversie als de darmgezondheid. Daarbij ben je steeds afhankelijk van de grondstoffen die zich aanbieden. Oekraïense mais is bijvoorbeeld veel stoffiger dan de Franse.
Maar er zijn meer dingen om rekening mee te houden. Nu we vooral te maken hebben met onbehandelde hennen, is het belangrijk dat die wat te doen hebben, zodat ze elkaar niet pikken. Voer met een optimale deeltjesverdeling helpt. Maar eigenlijk moet je kunnen bijsturen naar behoefte. Wij werken met drie verschillende structuren, waarbij de grofste de voeropname stimuleert en de fijnste de dieren wat meer moeite laat doen. Over het algemeen mikken we op een voeder met een homogene deeltjesverdeling, wat grofweg betekent dat het niet meer dan tien procent van de allerfijnste (< 0,5 mm) en niet meer dan tien procent echt grove deeltjes (> 3 mm) bevat.”
Nutritionist en dierenarts Stefan Lefebure van Voergroep Zuid houdt trends in leghennenvoer nauwlettend in de gaten. Hij vindt dat de rijke grondstoffencurve in Nederland leidend moet zijn:
“Leghennen zijn prachtige dieren; ze zijn in staat om in een fractie van een seconde een keuze te maken uit verschillende voerdeeltjes die snel voorbij komen. Het is dus zaak het voer fijn genoeg aan te bieden om selectie en ontmenging te voorkomen, maar toch nog redelijk grof. De maagspieren worden op de meeste bedrijven goed in vorm gehouden, bijvoorbeeld via op de stalvoer gestrooide maagkiezels, die meteen een mooie afleiding bieden.
Er wordt vaak gesproken over fracties tussen de één en twee, maar ik denk dat dit in praktijk niet realistisch is. Het is vooral belangrijk dat het voer homogeen is, waardoor het niet ontmengt. In Nederland zijn we gewend aan een divers aanbod, van niet alleen mais, tarwe, soja, kalk, zon en raap, maar soms ook nog extra grondstoffen in verschillende verschijningsvormen. Op basis daarvan is een mooie, rijke samenstelling te maken, maar alle componenten moeten na maling dus wel zoveel mogelijk dezelfde fractie hebben. Een gemiddelde van tussen de anderhalf en twee komma acht millimeter is binnen die context denk ik het meest realistische, kostenefficiënte resultaat.”
Pluimveespecialist Frank Rooijakkers van Vitelia houdt er een uitgesproken mening op na. Hoe fijner hoe beter, vindt hij:
“Structuur is vooral nodig om de toevoer van het voer gladjes te laten verlopen. Bedrijven die gebruik kunnen maken van hele grote valpijpen, waarin het voer niet ophoopt en vlakbodemsilo’s, die onderin vaak ook nog een roer hebben dat verstopping voorkomt, hoeven hier minder rekening mee te houden. Aan dit soort partijen leveren wij dan ook het allerfijnste voer, ruim onder de halve millimeter. Wanneer de homogeniteit op deze manier geoptimaliseerd is, weet je zeker dat iedere hen alles binnenkrijgt.
Voor een goede vertering is vooral de manier waarop het voer zo fijn gemaakt is van belang. Het moet niet met een hamer zijn fijn geslagen, maar gewalst. Een wals snijdt de voerdeeltjes, dat is beter dan breken, omdat er scherpe puntjes ontstaan. Die puntjes prikkelen – letterlijk – zowel de spiermaag als de kliermaag, waardoor genoeg verteringssappen worden toegevoegd en optimaal vermengd met het voer. Zo fijn mogelijk gesneden voeder biedt op die manier de beste conversie.”
Peter Vriend is nutritionist bij Hartog Lucerne, dat in opkomst is. Hij onderstreept hoe het bedrijf niet alleen probeert te reageren op een gebrek aan vitaminen en aminozuren, waarover ze veel vernemen vanuit de markt. Er volgens hem ook meer behoefte aan structuur:
“De spiermaag ontwikkelt zich uitsluitend in de opfokfase. Het is dus belangrijk van begin af aan het rantsoen aan te vullen met baaltjes luzerne. Op die manier ontwikkelen kippen grotere en actievere spiermagen, waarmee ze voor hun volledige levensloop een optimale refluxwerking hebben, en dus een betere voerconversie.
Daarnaast geven de niet verteerbare vezels van luzerne een verzadig gevoel, wat zorgt voor minder onrust. Hoewel luzerne veel vitaminen en mineralen bevat, heeft het positieve effect dus hoofdzakelijk te maken met de luzernevezels. We horen dan ook niet alleen dat het gedrag verbetert, ook de mest gaat er meestal flink op vooruit.”
Tekst: Pascale Bosboom
Foto’s: Voerleveranciers