De kwaliteit van een broedmachine op broedtechnisch gebied is vaak grotendeels bepaald door het vermogen van de machine om alle broedeieren in iedere fase van het broedproces onder gelijke condities te broeden. Om machines onderling te kunnen vergelijken, moet daarom eerst de variatie in broedomstandigheden binnen een machine worden bepaald. Ook de gevoeligheid van eieren van verschillende rassen en merken bij verschillende leeftijden voor deze afwijkende broedcondities zijn van belang. De combinatie van de variatie in broedomstandigheden met deze gevoeligheid kan dan verschillen in broeduitkomsten en kuikenkwaliteit verklaren.
Variatie in broedomstandigheden
Embryo’s stellen gedurende het broedproces steeds andere eisen aan de broedomstandigheden. Het is aan de broedmeester om zijn machines zo in te stellen dat aan deze eisen zo goed mogelijk wordt voldaan. De temperatuur van de eieren is door iedereen gezien als de meest kritieke waarde.
Als streefwaarde is vaak 37,8 graden Celsius genoemd. Daar mag wel een paar tienden van af worden geweken, zonder dat dit direct schadelijke gevolgen hoeft te hebben voor de ontwikkeling van het embryo. Is er meer afgeweken dan heeft dit effect op de fysiologische groei van organen en skelet. Zijn er temperaturen gemeten boven de 39 graden, dan zullen sommige embryo’s zo beschadigd zijn dat dit sterfte tot gevolg kan hebben.
Kuikens die desondanks de hoge temperatuur toch uitkomen, zijn dermate zwak dat de kans groot is dat iedere volgende managementfout zoals te lage transport- of opvangtemperatuur fataal zal zijn. Hun warmteregulerend vermogen, groei en kuikenprestatie blijven duidelijk achter bij hun goed gebroede hatch mates.
Temperatuur eieren
De temperatuur van de eieren wordt bepaald door de verhouding tussen de warmteproductie en de warmte-afgifte. Deze twee functies dienen in evenwicht te zijn want een embryo heeft hier verder geen invloed op. De warmteproductie van een embryo is afhankelijk van het ras (vlees of leg; er zijn ook verschillen tussen merken), de ontwikkelingsfase, de leeftijd van de ouderdieren, eigrootte, misschien zelfs geslacht. Doordat broedeieren tijdens het broedproces vocht verliezen, koelen de eieren zichzelf af. Dit is echter min of meer constant. Bovendien is dit effect niet groter dan 0,2 graden.
Het vermogen tot warmte-afgifte is in grotere mate bepaald door de omgevingstemperatuur en de energie-inhoud van de lucht. Vochtige lucht geleid de warmte beter van het ei, maar het is vooral de luchtsnelheid die hier het meest verantwoordelijk voor is.
Naar de relatie tussen luchtsnelheid, luchttemperatuur en eitemperatuur in relatie tot broeduitkomsten is recentelijk onderzoek naar gedaan. Wanneer op de achttiende broeddag eischaaltemperaturen (EST) zijn gemeten die hoger waren dan 39 graden, vonden we in de uitkomstbakken steeds meer liggenblijvers en tweede soort kuikens (figuur 1). Het is daarom van belang de EST onder de 39 graden te houden. Uit figuur 2 blijkt dat hogere EST op sommige plekken alleen te voorkomen is wanneer de luchtsnelheid tussen de broedladen minimaal 0.25 meter per seconde bedraagt.
Figuren 3 a en b geven het effect weer van temperatuur variatie op de totale broeduitkomsten. Wanneer een hoog percentage van de eieren in het optimale gebied tussen de 37,5 en de 38,0 graden zijn gebroed (figuur 3a), zijn de hoogste broeduitkomsten (95,8 procent) gevonden. Is de variatie groter (figuur 3b), dan zijn de totale broeduitkomsten lager omdat er meer eieren buiten de optimale grenzen worden gebroed (92,5 procent).
Ontwikkeling van het kuiken
Er kan soms een grote variatie in ontwikkeling bij pas uitgekomen kuikens zijn waargenomen. Kuikengewicht bleek hierbij een ondergeschikte rol te spelen; skeletstructuur, pootlengte en dooierrest zijn door het broedproces beïnvloed en zijn een directe indicatie voor de kwaliteit van het doorlopen broedproces. Een grote variatie hierin duidt op een grote variatie in broedomstandigheden. Veel kleine kuikens of veel kuikens met kleine poten en veel dooierrest lijken te duiden op uiteenlopende, niet optimale broedomstandigheden. Figuur 4 laat de resultaten zien van een pilotproef waarbij kuikens zijn geselecteerd op gewicht en pootlengte. Kuikens die bij opzet hetzelfde gewicht hebben (42-44 gram), maar grote poten hebben groeiden in 41 dagen tijd tot 70 tot 100 gram meer.
Verschil tussen merken
Het kan voorkomen dat broeduitkomsten van eieren van het ene ras altijd lager of hoger zijn dan van eieren van het andere ras. De variatie in broedomstandigheden is dan gelijk (figuur 5: zwarte balkjes) maar de gevoeligheid voor afwijkingen van optimaal is groter. In het voorbeeld geeft ras A een broeduitkomst van 89,6 procent terwijl dit bij ras B slechts 80,7 procent is. De gevoeligheid van eieren van Ras B is groter voor temperaturen die afwijken van 37,5 tot 38 graden.
Toch zouden ook voor deze meer gevoelige dieren hogere broeduitkomsten gehaald kunnen worden wanneer alle eieren worden gebroed tussen 37.5 en 38.5 graden. Met andere woorden wanneer de variatie in broedomstandigheden kleiner zou zijn.
Kritieke fasen broedproces
Lage broedtemperaturen worden vaak als minder schadelijk ervaren dan te hoge temperaturen. Dit is wel afhankelijk van de fase van het broedproces. Lage temperaturen aan het begin van het broedproces zijn op dat moment vaak schadelijker dan hogere. Aan het eind van het broedproces zijn lagere temperaturen juist te prefereren boven te hoge temperaturen. De embryo’s en de kuikens lijken dus gedurende het broedproces om steeds andere omstandigheden te vragen en ook het kritieke gebied verschuift. Een fout maken in een kritieke periode is meer schadelijk dan in een veilige periode. Daarom is het van groot belang deze kritieke gebieden en perioden te kennen en daarop te anticiperen. Binnen de karakteristieken van ieder type voorbroedmachine en uitkomstkast geeft deze informatie de potentieel haalbare verbetering van broeduitkomsten en kuikenkwaliteit aan.
Praktijkonderzoek bij Aeres Hogeschool Dronten
Tijdens de studie Varkens- en Pluimveehouderij krijgen de studenten in alle jaren te maken met praktijkonderzoek in de sector. Alle vaardigheden die nodig zijn om na de studie aan de slag te gaan als adviseur, onderzoeker of ondernemer komen aan bod. Op Aeres Farms is een gesloten varkensbedrijf met zeugen, biggen en vleesvarkens.
Daarnaast zijn er twee praktijkstallen voor pluimvee, namelijk een leghennenstal en een multifunctionele stal waarin vleeskuikens of leghennen kunnen worden gehuisvest. De laatste proef die hier is uitgevoerd ging over het verstrekken van meelwormen aan vleeskuikenouderdieren. Dit verbeterde de gewenste activiteit enorm; de dieren vertoonden minder sta- en zit gedrag en waren veel meer in beweging en aan het scharrelen. Wat dit deed met het paargedrag en bevruchtingsresultaten zal in de volgende uitgave van de Pluimveekrant naar voren komen.
Je hebt zojuist een artikel uit onze Pluimveekrant gelezen. De krant gratis thuis op de mat?